Door: Rachid Benhammou
Ondanks de dikke grijze wolken, laat de zon zich toch af en toe zien op het schoolpleintje van OBS Nelson Mandela en Abdeljabar Marbah (in de wijk, beter bekend als meester Appie) komt vrolijk, met een grote glimlach en een kopje koffie het plein oplopen. Vroeger was hij zelf leerling op deze school. Nu werkt hij er als leerkrachtondersteuner en over een jaar heeft hij zijn PABO-diploma. Zijn eigen kind zit nu op dezelfde school. En dat is best bijzonder.
“IK WEET WAT ZE MISSEN. WAAR ZE HET OVER HEBBEN. OMDAT IK IN HETZELFDE SCHUITJE HEB GEZETEN ALS ZIJ. DAAROM PROBEER IK ZE WAT TERUG TE GEVEN. WEL SAMEN MET DE OUDERS. HET LAATSTE WAT IK WIL IS DE ROL VAN DE OUDERS OVER NEMEN.”
Appie is een bekend gezicht in de wijk. Onder de lichtmasten van de Kuip geboren en opgegroeid in de Afrikaanderwijk. Hij is de oudste van vijf kinderen en groeide voor een groot deel van zijn leven zonder vader op. Dat bracht op jonge leeftijd al een zekere verantwoordelijkheid met zich mee ten opzichte van zijn broertjes en zusjes. En die verantwoordelijkheid heeft hij ook voor de rest van de jeugd in de Afrikaanderwijk. Hij heeft er rondgelopen als kind, jongere, vrijwilliger, als jeugdwerker, voetbalcoach én als leerkracht. Overal waar we lopen, klinkt het “Meester Appie!” of “Hoe laat gingen we vandaag voetballen?” Ja want voetbal loopt als een belangrijke rode draad in zijn leven. Een passie. Net als het werken met jeugd. Een mooie bijkomstigheid is dat ik Appie al heel lang ken en dat we vroeger zelfs collega’s waren binnen het jeugdwerk op Zuid. Bijzonder is dat Appie en ik een zelfde soort route hebben bewandeld. Ook ik kwam als kind in het buurthuis, in mijn wijk, waar ik later maar liefst 12 jaar heb gewerkt. Alleen heb ik daar nooit echt bij stilgestaan. Tot het gesprek met Appie.
OBS NELSON MANDELA
Appie wilde de wandeling beginnen op het schoolplein. Want daar is het voor hem allemaal begonnen. Het pleintje, met in het midden een voetbalveldje, twee oude houten doeltjes, een tafeltennistafel en een picknicktafel, ziet er verlaten uit. De kinderen zitten in de klassen en wij aan een picknicktafel. “Dertig jaar geleden dacht de juf dat het niet goed zou komen met mij. Ze bedoelde het niet slecht maar ze maakte zich grote zorgen omdat ze mijn thuissituatie kende. En dat was een extra motivatie voor mij om iedereen te laten zien dat ik het wel in mij had. Nu zijn we collega’s en noemt ze mij een voorbeeld voor de leerlingen. ‘Kijk wat je kan bereiken. Geef niet op, dan kom je er wel’, zegt ze dan. Mooi toch?”
Ik moest denken aan mijn kleuterjuf. Die ik twintig jaar later pas voor het eerst weer zag, toen ik als kinderwerker een aantal projecten met haar en haar leerlingen deed op mijn oude basisschool. En hoe enthousiast mijn oude leerkrachten waren toen ze hoorden dat ze gingen samenwerken met een oud-leerling! Ze wisten nog precies wie ik was en hoe vervelend ik soms was vroeger.
Toen hij naar de middelbare school ging, bleef Appie een graag geziene gast op zijn oude basisschool. Als vrijwilliger hielp hij de gymleraar en organiseerde hij mede de schoolkampen. Zijn familie had het niet breed en Appie stond op zijn twaalfde al op de markt om bij te dragen aan de huishoudpot. “Ik weet wat ik miste in mijn jeugd. Een lidmaatschap bij een sportvereniging. Of gewoonweg speelgoed in huis. En dat probleem zie ik nu nog steeds bij de kinderen op school of in de wijk. Ik weet wat ze missen. Waar ze het over hebben. Omdat ik in hetzelfde schuitje heb gezeten als zij. Daarom probeer ik ze wat terug te geven. Wel samen met de ouders. Het laatste wat ik wil is de rol van de ouders overnemen.”
“TEGENWOORDIG KOMEN GENOEG LERAREN UIT EENZELFDE SOORT WIJK EN DUS OOK UIT EEN ZELFDE SOORT MILIEU ALS DE KINDEREN. DAT IS HET VERSCHIL MET VROEGER.”
Appie helpt de ouders bijvoorbeeld met het zoeken naar mogelijkheden om een lidmaatschap voor een voetbalclub te kunnen betalen. Dat was eigenlijk zijn motivatie om later als Brede School coördinator op deze school te werken. Op een Brede School houden verschillende partijen zich bezig met het opgroeien van kinderen, om zo de ontwikkelingskansen te vergroten. Denk aan bijvoorbeeld sport, huiswerkbegeleiding en zinvolle vrijetijdsbesteding na schooltijd.
Appie was vorig jaar zelfs genomineerd als leraar van het jaar, in de categorie pedagogisch medewerker. De school schuift hem graag naar voren als rolmodel voor de kinderen van nu. Hij weet waar dat vandaan komt en heeft daar zelf een theorie over: “Kijk, vroeger kwam een leerkracht uit een ander gebied of uit een ander deel van het land om les te geven in een achterstandswijk als Afri. De leerkracht snapte de leerlingen toen niet. Sprak niet dezelfde taal. Tegenwoordig komen genoeg leraren uit eenzelfde soort wijk en dus ook uit eenzelfde soort milieu als de kinderen. En op de PABO-opleiding van de Hogeschool Rotterdam worden leerkrachten klaargestoomd voor het lesgeven in een grote stad. Dat is het verschil met vroeger.”
Terwijl we op het pleintje en in het zonnetje herinneringen van vroeger boven halen, kijkt hij bedenkelijk om zich heen en zegt dat er nog een groot verschil is met vroeger als het gaat om onderwijs en het opgroeien van kinderen in een wijk als Afri. “Vroeger zat je als kind van half negen tot drie op school en je kreeg er les. Punt. Tegenwoordig heeft een kind bijna geen tijd meer om kind te zijn. Je wordt doodgegooid met allerlei projecten, bijlessen, begeleidingstrajecten en meer van die zaken. Het is nodig, vooral gezien de cijfers, maar hierdoor slinkt het aantal uren dat je als kind kunt ravotten, op het pleintje kunt voetballen of om gewoonweg op avontuur te gaan in de wijk.”
Onderweg naar Huis van de wijk ‘De Arend’, worden we een aantal malen staande gehouden. Door kinderen, jongeren, maar ook door buurtbewoners die Appie vragen hoe het gaat met hun kind. Telkens wordt die glimlach weer op zijn gezicht getoverd en hij geeft iedereen zijn aandacht. Als we bijna bij De Arend zijn aangekomen, merk ik dat hij iets harder gaat lopen. “Kijk, hier ben ik opgegroeid.” Hij wijst naar een raam op de eerste etage van een woonblok, recht tegenover het buurthuis. “Mijn moeder woont er nog.”
DE AREND
“Hier is mijn liefde voor voetbal ontstaan. Omdat we geen geld hadden om op een voetbalclub te zitten, deden we het op straat. Dat deed ik tot mijn zestiende levensjaar. Mijn broertje was echt een groot talent en daarom ging ik op de markt werken. Om in ieder geval te zorgen dat hij ingeschreven kon worden op een voetbalclub. De rest van het geld gaf ik aan mijn moeder.”
Appie heeft er veel voor over gehad om zijn broertje de mogelijkheden te geven om te kunnen voetballen. “Elk weekend bracht ik hem (hij was tien jaar) naar de voetbalclub. Vroeg in de ochtend smeerde ik zijn boterhammen en pakte zijn tas in, om vervolgens in een klein uurtje te wandelen naar de Oldergaarde in Slinge. Geld voor het openbaar vervoer hadden we niet.”
“HET VOETBAL HEEFT MIJ GEVORMD. HET GAF MIJ EEN KANS OM IETS TERUG TE DOEN VOOR DE MAATSCHAPPIJ, VOOR DE WIJK EN HAAR JEUGD. JUIST OMDAT IK ZELF NIET VEEL KON EN NIET HAD IN MIJN JEUGD. HET IS ZO BELANGRIJK DAT IEMAND JE DE KANS GEEFT OM TE GROEIEN.”
Die verantwoordelijkheid nam Appie zijn hele leven mee. Ook later, toen hij als tiener in aanraking kwam met jongerenwerkers van De Arend. Van deze mensen kreeg hij begeleiding, vooral als het ging om voetbal en om jeugd. Al snel werd hij vrijwilliger en hielp hij mee met activiteiten en voetbaltrainingen. Om er vervolgens later zelf als kinder -en jongerenwerker aan de slag te gaan. Tegelijkertijd gaf hij ook voetbaltrainingen op OBS Nelson Mandela.
“Het voetbal heeft mij gevormd. Het gaf mij een kans om iets terug te doen voor de maatschappij Voor de wijk en voor haar jeugd. Juist omdat ik zelf veel niet kon en niet had in mijn jeugd. Het is zo belangrijk dat iemand je de kans geeft om te groeien. ”
Terwijl we voor het gesloten hek van het binnenterrein van De Arend staan, wijst Appie naar de voetbalkooi op het terrein van het buurthuis. “Het mooie is dat ook hier mijn eigen kind speelt. Vaak zeg ik dan tegen hem: ‘kijk, papa heeft hier als kind ook vaak gespeeld. Hier is papa begonnen met voetballen. Hier stond een groot klimrek, en daar in die tuinen, moesten we telkens de bal halen. En soms hadden we te maken met een boze bewoner die onze bal niet terug wilde geven.”
Die voetbalkooi was er vroeger niet. Appie en zijn vrienden hebben er jaren over gedaan om ervoor te zorgen dat er een kooi om het voetbalveldje kwam te staan. Ze waren het zat om telkens weer ballen te moeten missen of om de discussie aan te gaan met omwonenden. Heel herkenbaar verhaal. De aantal keren dat ik in mijn jeugd mijn bal niet terugkreeg van een boze buurman of buurvrouw, is niet op 1 hand te tellen.
Ook als het gaat om buitenspelen, ziet Appie grote verschillen met vroeger. “Toen we vroeger op het veldje speelden, moest je een uur wachten voordat jij aan de beurt was om met jouw team te voetballen. Zoveel kinderen maakten er toen gebruik van. Nu ziet het pleintje er verlaten uit. Je hebt nu veel meer pleintjes en speeltoestellen in de buitenruimte, als vroeger. De bezetting en het gebruik ervan is veel minder. En dat komt door digitalisering, games of buitenschoolse activiteiten. Maar het komt ook doordat ouders nu veel meer beschermend zijn dan toen. Ouders zijn bezorgder en houden kinderen vaker thuis of dicht bij hen. En dat komt weer door wat men ziet in de media. De verharding van de wereld doet daar niet goed aan. En het slechte imago van de wijk, het beeld wat men heeft, helpt ook niet echt. Daarom ben ik ook blij met de komst van nieuwe bewoners in de wijk. Die kunnen op hun manier toch ook bijdragen aan een positiever imago van de wijk.
Na die laatste opmerking van Appie, valt mij iets op. Namelijk dat alle drie locaties die Appie belangrijk vond om mij te laten zien en om over te vertellen, afgeschermd zijn met grote hekken. De basisschool, het buurthuis en ook de laatste locatie. De Afrikaanderhal, waar Appie veel in de zaal ervan heeft gevoetbald en nu ook aan het werk is, is ook omringd door een immens hek. Niet heel uitnodigend.
DE AFRIKAANDERHAL
Appie moest weer in de klas staan en we hebben afgesproken dat we elkaar weer ontmoeten in de sporthal, als hij klaar is. Terwijl ik in de sporthal op Appie wacht en een groep jongens uit de wijk, nieuwsgierig met bal aan de voet mij vragen wie ik ben, zie ik wat Appie bedoelt. Deze jongens hebben hem nodig. Hebben voetbal nodig. Ze zijn 8, 9, 10 of 11 jaar en voetbal is voor hen belangrijk. Wat nog belangrijker is, is dat ze naar iemand kunnen opkijken. Hun grote voorbeeld. En dat is Appie. Want op het moment dat hij binnenloopt, vergeten ze waar ze mee bezig waren en al snel is hij omringd door zo een 15 kinderen die allemaal wat tegen hem willen zeggen. Maar eerst moeten ze zitten en even rustig zijn zodat hij de regels van die middag kan uitleggen.
“De Afrikaanderhal was de plek voor mij waar ik voor het eerst in aanraking kwam met georganiseerde sport. Als kind met de basisschool voor de gymles, met de Arend kwam ik hier om te zaalvoetballen en nu geef ik er zelf sportlessen in het kader van de Brede School.”
Piepende geluiden van sportschoenen in de zaal en krijsende voetballende kinderen. Het geeft goed weer wat Appie, zittend naast mij op de tribune, belangrijk vindt. “Ongeveer 20 procent van deze kinderen zit op een voetbalclub. 80 procent niet dus. En daarom is het zo belangrijk om dit te doen; iedereen de mogelijkheid bieden om te samen te sporten. En door middel van voetbalactiviteiten, erachter komen wat deze kinderen willen en kunnen.”
HET MOOISTE IS DAT ZO EEN JONGEN JAREN LATER NAAR ME TOE KOMT EN TROTS ZIJN DIPLOMA LAAT ZIEN. OF VERTELT OVER WAT HIJ BEREIKT HEEFT. EN DAT ZO EEN JONGEN DAN ZEGT: ‘DIT KOMT MEDE DOOR JOUW HULP TOEN’.”
Tussendoor roept hij een jongen en vraagt of hij zijn gymkleding wel bij zich heeft. Het jongetje, met een boterham in zijn hand, knikt bevestigend. “Ga eerst je boterham opeten en kleed je daarna snel om.” Terwijl we verder praten, zie ik dat Appie telkens weer even naar het jongetje kijkt om te zien hoe ver hij is. “Het is niet alleen sportlessen geven. Het is ook een manier om de ouders te helpen met de opvoeding. Als zo een jongetje nog niet heeft geluncht, kan dat verschillende oorzaken hebben.”
Dat het belangrijk is dat de jeugd goede rolmodellen heeft, blijkt maar weer uit de methodiek die Appie gebruikt. Regelmatig laat hij mensen uit zijn netwerk opdraven om met deze jongens te voetballen. “Ja, dat kunnen bekende voetballers zijn, die ooit zelf op straat zijn begonnen. Maar ook bijvoorbeeld een oude vriend van me die nu advocaat is. Alles om de jongens mee te geven dat wanneer je je best doet, je alles kunt bereiken. Die succesverhalen zijn erg belangrijk. Het mooiste is dat zo een jongen jaren later naar me toe komt en trots zijn diploma laat zien. Of vertelt over wat hij bereikt heeft. En dat zo een jongen dan zegt: ‘Dit komt mede door jouw hulp toen.”
“MAAR IK BEN BANG DAT JE DEZE NIEUWE BEWONERS MISSCHIEN NOG NIET GENOEG ZULT ZIEN IN DE WIJK. DAT ZE HUN KINDEREN NOG STEEDS OP EEN SCHOOL IN KRALINGEN ZETTEN. SOORT ZOEKT SOORT. EN DAT ZOU JAMMER ZIJN. MAAR MISSCHIEN HEEFT OOK DAT TIJD NODIG. “
Het verhaal van Appie is veelzeggend. De school, het buurthuis en de sporthal zijn niet alleen plekken die in zijn jeugd belangrijk waren en waar hij zich heeft ontwikkeld. Hij werkt er nu zelf en zijn eigen kind komt ook naar die plekken. De drie plekken hebben een samenhang met elkaar en hebben zijn leven mede vormgegeven. De cirkel is rond maar nog niet af. Want hij blijft zich zorgen maken om de jeugd in zijn wijkje. De veranderingen in de maatschappij en in de Afrikaanderwijk houdt hij nauwlettend in de gaten. Bijvoorbeeld de komst van nieuwe bewoners in de wijk.
Ik ben benieuwd wat Appie eigenlijk vindt van de gentrificatie. Eerder in het gesprek gaf hij al aan dat hij ook blij is met de komst van nieuwe bewoners. Hoogopgeleide en creatieve mensen. Maar als ik ernaar vraag, zet hij toch een kanttekening:
“De gentrificatie brengt met zich mee dat we tegenwoordig ook bakfietsen in de wijk zien. Mensen met andere achtergronden komen er wonen en dat is fijn, want zij kunnen voor de jeugd ook als een goed voorbeeld fungeren. Hoe diverser de wijk, hoe beter. Maar ik ben bang dat je deze nieuwe bewoners misschien nog niet genoeg kunt zien in de wijk. Dat ze hun kinderen nog steeds op een school in Kralingen zetten. Soort zoekt soort. En dat zou jammer zijn. Maar misschien heeft ook dat tijd nodig.”